Het Brundtland-rapport is de naam waaronder het rapport Our common future uit 1987 bekend is geworden. Het rapport is geschreven door de World Commission on Environment and Development (WCED) en gepubliceerd door de Oxford University Press. De populaire naam verwijst naar de voorzitster van de commissie, de toenmalige Noorse premier Gro Harlem Brundtland.
Het rapport was een van de eerste documenten die het begrip duurzame ontwikkeling introduceerde en beschreef. Duurzame ontwikkeling werd gedefinieerd als: “een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de noden van het heden, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in het gedrang te brengen”.
Het rapport legde ook een verband tussen de belangrijkste mondiale milieuproblemen en de armoede en ongelijkheid in de wereld. Het rapport stelde onder meer dat armoede een belemmering vormde voor duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving en dat integratie van natuurbehoud en economische ontwikkeling nodig was voor duurzame ontwikkeling.
Het rapport had een grote invloed op het internationale beleid en de publieke opinie over duurzaamheid en milieu. Het rapport vormde de basis voor de VN-conferentie over milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992, waar de Agenda 21 werd aangenomen, een actieplan voor duurzame ontwikkeling in de 21e eeuw. Dat heeft geleid tot de Kyoto-akkoorden, die op hun beurt hebben geleidt tot het Parijs-akkoord.
Maar hoe staat het nu met de visie en aanbevelingen van het Brundtland-rapport? Heeft het rapport gelijk gekregen of niet? Laten we eens kijken naar enkele zaken waarin het rapport wel of niet gelijk bleek te hebben.
1 – Een zaak waarin het rapport gelijk heeft gekregen, is dat duurzame ontwikkeling een breed en complex begrip is, dat verschillende aspecten omvat, zoals ecologische, economische, sociale en politieke dimensies. Het rapport erkende dat er geen eenduidige oplossingen of recepten zijn voor duurzame ontwikkeling, maar dat er een voortdurende dialoog en samenwerking nodig is tussen verschillende actoren, sectoren en niveaus. Het rapport benadrukte ook dat duurzame ontwikkeling een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle landen, zowel rijke als arme, en dat er een eerlijke verdeling van lasten en baten moet zijn.
2 – Een ander voorbeeld waarin het rapport gelijk heeft gekregen, is dat duurzame ontwikkeling een wereldwijd en lokaal probleem is, dat vraagt om een wereldwijde en lokale aanpak. Het rapport stelt dat er een mondiale samenwerking en solidariteit nodig is om de gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan, maar ook dat er een lokale participatie en empowerment nodig is om de specifieke behoeften en mogelijkheden van elke gemeenschap te respecteren. Het rapport geeft ook aan dat er een diversiteit aan oplossingen en strategieën nodig is, die aangepast zijn aan de verschillende culturele, ecologische en economische contexten.
3 – Een zaak waarin het rapport niet gelijk bleek te hebben, is dat duurzame ontwikkeling kan worden bereikt door economische groei te combineren met milieubescherming. Het rapport ging ervan uit dat economische groei noodzakelijk was om armoede te bestrijden en om voldoende middelen te genereren voor milieubeheer. Het rapport stelde ook dat economische groei kan worden verzoend met ecologische grenzen, mits er voldoende technologische innovatie en efficiëntie zou zijn.
Echter, in de afgelopen decennia is gebleken dat economische groei niet altijd leidt tot armoedevermindering of milieubehoud. Integendeel, economische groei heeft vaak negatieve gevolgen gehad voor het milieu en voor sociale rechtvaardigheid. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatverandering, de verlies van biodiversiteit, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, de vervuiling van lucht, water en bodem, de toename van ongelijkheid en conflicten, en de aantasting van mensenrechten en democratie.
Daarom zijn er steeds meer stemmen die pleiten voor een andere visie op duurzame ontwikkeling, die niet gebaseerd is op economische groei, maar op ecologische en sociale rechtvaardigheid. Deze visie wordt soms aangeduid als degrowth, post-growth, eco-socialism en doughnut economics. Deze visie stelt dat we moeten streven naar een eerlijke en duurzame verdeling van welzijn en welvaart, binnen de grenzen van de planeet en met respect voor alle vormen van leven.
4 – Een ander voorbeeld waarin het rapport onvoldoende gelijk bleek te hebben, is dat duurzame ontwikkeling kan worden bereikt door de bestaande systemen langzaam te hervormen en te verbeteren. Het rapport gaat ervan uit dat er een voldoende politieke wil en een institutionele capaciteit bestaat om de nodige veranderingen door te voeren, en dat er een consensus bestaat over de doelen en middelen van duurzame ontwikkeling. Het rapport onderschat naar mijn mening de machtsverhoudingen, de belangenconflicten, de structurele belemmeringen en de ideologische verschillen die de transitie naar duurzaamheid bemoeilijken of tegenwerken.
Organisaties zoals Extinction Rebellion pleiten voor radicale hervormingen, misschien zelfs een revolutie op allerlei niveau’s. Pas geleden hoorde ik iemand pleiten voor een welwillende groene dictator. Ik denk niet of dergelijke politieke maatregelen de meest realistische of gewenste ontwikkelingen zijn, maar ik herken wel dat de transitie niet snel genoeg gaat. Niet alleen zijn er veel landen, organisaties en bedrijven die hun macht inzetten om veranderingen te blokkeren, maar ook zijn er nog steeds veel burgers die niets zien in veranderingen. Mensen die bang zijn voor hun inkomsten, hun baan, pensioen of gewoon hun manier van leven.
Desondanks heeft het rapport veel invloed en zie ik dat momenteel vooral op EU-niveau veel wet en regelgeving in de maak is om organisaties en burgers die de noodzaak tot verandering nog steeds niet zien, dan maar te dwingen om duurzamer te produceren, duurzamer te kopen en duurzamer te handelen.